1 Chronicles 5

1De kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israël; ( want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; doch niet alzo, dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht;
 ontheiligd had, Te weten, beslapende Bilha zijns vaders bijwijf, Gen 35:22 . Zie Gen 49:4 .
,
 eerstgeboorte Dat is, het recht, dat de eerstgeborene had boven zijn broeders, genietende dubbele portie of deel in het erfgoed, Deu 21:17 . Dit werd Jozef en zijnen zonen gegeven, want in de uitdeling van het land Kanaän zijn Efraïm en Manasse nevens de andere stammen in het lot gesteld, om hun deel te hebben. Zie van Jozef Gen 48:22 , en van zijn zonen, Gen 48:5 .
2Want Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.)
 Juda Van de heerlijkheid en treffelijkheid van Juda, zie Gen 49:8 , enz.
,
 uit hem; Anders, hij werd tot een voorganger voor, of, boven hem; te weten, boven JoZEf. Of, aangaande den voorganger was hij meer dan hij; te weten, dan JoZEf. Eerst zijn de koningen, daarna de vorsten of regenten des lands, uit den stam van Juda, uit den huize Davids geweest, tot de tijden van Herodes, als de Silo gekomen is; Gen 49:10 .
,
 de eerstgeboorte Te weten, zoveel de dubbele portie der goederen aanging, gelijk vs.1 gezegd is. Zie Gen 48:5 , en Gen 49:22 , enz.
3De kinderen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi. 4De kinderen van Joël: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simeï; 5Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baäl; 6Zijn zoon Beera, welken Tiglath-pilneser, de koning van Assyrië, gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten.
  Tiglath-pilneser, Hij wordt ook Tiglath-Pileser genoemd 2Ki 15:29 , en 2Ki 16:7 .
,
 hij was de vorst Te weten, Joël, die de zoon Hanoch, den eerstgeborene van Ruben, schijnt geweest te zijn, en daarom vorst der Rubenieten.
7Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen, als zij naar hun geboorten in de geslachtsregisters gesteld werden; de hoofden zijn geweest Jehiel en Zecharja,
 zijn broederen Te weten, Hanochs broeders, die vs.3 uitgedrukt werden.
,
 gesteld Zie onder, vs.17.
8En Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Joël, die woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baäl-meon,
 die woonde Versta dit van Bela, of van zijn geslacht, of in het algemeen van Ruben en zijne nakomelingen. Zie Jos 13:15-16 , waar Rubens erfdeel ook beschreven wordt.
9En hij woonde tegen het oosten, tot den ingang der woestijn, van de rivier Frath af; want hun vee was veel geworden in het land van Gilead.
 den ingang Dat is, van de rivier Eufraat tot aan de Jordaan.
,
 hun vee Te weten, der broeders van Joël, waarvan vs.7 gesproken is.
10En in de dagen van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen, die vielen door hun hand; en zij woonden in hun tenten tegen de gehele oostzijde van Gilead.
 voerden Hebreeuws, maakten, of, deden.
,
  Hagarenen, Dezen zijn Ismaëlieten geweest, en worden Hagarenen genoemd omdat zij van Hagar de dienstmaagd van Abraham, Ismaëls moeder, afkomstig waren.
,
 die vielen Te weten, de Hagarenen.
,
 zij woonden Te weten, de Israëlieten.
11De kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land van Basan, tot Salcha toe. 12Joël was het hoofd; en Safam de tweede; maar Jaenai en Safat bleven in Basan.
 bleven Te weten, om hun eigen landpalen te beschermen, terwijl hun broeders den krijg voerden.
13Hun broeders nu, naar hun vaderlijke huizen, waren Michaël, en Mesullam, en Seba, en Jorai, en Jachan, en Zia, en Heber: zeven. 14Dezen zijn de kinderen van Abihaïl, den zoon van Huri, den zoon van Jaroah, den zoon van Gilead, den zoon van Michaël, den zoon van Jesisai, den zoon van Jahdo, den zoon van Buz.
  Dezen zijn de kinderen van Abihaïl, Te weten, die, van welken straks gesproken is, vs.13.
15Ahi, de zoon van Abdiel, den zoon van Guni, was het hoofd van het huis hunner vaderen. 16En zij woonden in Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen, en in al de voorsteden van Saron, tot aan hun uitgangen.
 in haar onderhorige Dat is, in de kleine steden, dorpen en vlekken, behorende onder de grote steden. Hebreeuws, dochteren.
,
 Saron, Waar goede weide was. Dit Saron was in Gilead gelegen. Zie van een ander Saron in Efraïm, Son 2:1 .
17Deze allen zijn naar hun geslachtsregisters geteld, in de dagen van Jotham, den koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, den koning van Israël.
 Jotham, Toen hij het koninkrijk als stadhouder zijns vaders bediende, dewijl zijn vader van melaatsheid geslagen was; 2Ki 15:5 .
,
  Jeróbeam, Versta hier, Jerobeam, den tweeden van dien naam, den zon van Joas, 2Ki 13:13 , en 2Ki 14:23 ; want Jerobeam, de zoon van Nebat, was al lang dood.
18Van de kinderen van Ruben, en van de Gadieten, en van den halven stam van Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en den boog spannende, en ervaren in den krijg, waren vier en veertig duizend zevenhonderd en zestig, uitgaande in het heir.
 boog spannende, Zie de aantekening onder, 1Ch 8:40 .
19En zij voerden krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur, en Nafis, en Nodab.
 Jethur, Nafis, Nodab Zie van dezen Gen 25:15 , waar te zien is dat zij Israëlieten geweest zijn.
20Doch zij werden geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden in hun hand gegeven, en allen, die met hen waren; omdat zij tot God riepen in den krijg, zo liet Hij Zich van hen verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden.
 werden geholpen Te weten, van God, vs.22.
,
 tegen hen, Te weten, tegen de Hagarenen.
21En zij voerden hun vee gevankelijk weg; van hun kemelen vijftig duizend, en tweehonderd en vijftig duizend schapen, en twee duizend ezelen, en honderd duizend zielen der mensen. 22Want er vielen vele verwonden, dewijl de strijd van God was; en zij woonden in hun plaats, totdat zij gevankelijk weggevoerd werden.
 verwonden, Dat is, die dodelijk verwond zijnde, van de kwetsuur stierven.
,
 van God was; Dat is, God streed voor hen tegen hun vijanden.
,
 gevankelijk Te weten, naar Assyrië. Zie 2Ki 17:6 , en 2Ki 15:29 .
23De kinderen nu van den halven stam van Manasse woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van Basan tot aan Baäl-hermon, en Senir, en den berg Hermon.
 en den berg Hermon Zie Deu 3:9 .
24Dezen nu waren de hoofden hunner vaderlijke huizen, te weten: Hefer, en Jisei, en Eliël, en Azriël, en Jeremia, en Hodavja, en Jahdiel; mannen sterk van kracht, mannen van naam, hoofden der huizen hunner vaderen. 25Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had verdelgd.
 nagehoereerd, Te weten, met menigerlei schrikkelijke afgoderij, gelijk verhaald wordt 2Ki 17:7 , enz.
26Zo verwekte de God Israëls den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-pilneser, den koning van Assyrië, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
 Zo verwekte Zie 2Ki 15:19 .
,
 hij bracht hen te Halah, Versta dit van de eerste wegvoering, waarvan 2Ki 15:29 ; maar 2Ki 17:6 wordt verhaald de laatste wegvoering door Salmanasser.
,
 tot op dezen dag Dat is, daar zijn zij tot op dezen dag. Versta, dat deze wegvoering duurde tot op dien dag, of dat zij daar woonden tot op dien dag, in welken dit geschreven is.
Copyright information for DutSVVA